Loonbelasting afgedragen over onbelaste schadevergoeding

Aan een voormalige politiemedewerker is in 2017 een schadevergoeding uitgekeerd wegens verlies van arbeidsvermogen. De vergoeding bedroeg € 315.363 netto. Bij de uitbetaling heeft de werkgever de vergoeding gebruteerd en € 394.914 afgedragen als loonheffing.

De vraag in een procedure was of het bedrag van € 394.914 belastbaar loon vormde, omdat de netto vergoeding niet tot het loon behoorde. Volgens Hof Den Haag is dit bedrag niet verstrekt om het verlies aan arbeidskracht van de belanghebbende te vergoeden, maar om hem in staat te stellen de belasting te voldoen over de vergoeding wegens het verlies aan arbeidskracht. Omdat dit bedrag geen vergoeding van het verlies aan arbeidskracht of een vergoeding van immateriële schade vormde, moest dit bedrag tot het belastbare loon worden gerekend.

In cassatie werd aangevoerd dat de werkgever het bedrag van € 394.914 niet zal terugvorderen als onverschuldigd betaald. De reden voor het niet terugvorderen is een vermindering van het leed van de belanghebbende. Volgens de belanghebbende vormt dit bedrag daardoor geen beloning voor door hem verrichte werkzaamheden, maar is het een compensatie voor door hem ervaren leed. Dit standpunt is niet in de procedure voor het hof ingenomen en zou een feitelijk onderzoek vragen. De cassatieprocedure biedt geen mogelijkheid voor een feitelijk onderzoek.

De Hoge Raad merkt nog op dat voor de beoordeling of een betaling door een werkgever aan een werknemer als loon moet worden aangemerkt, de situatie op het tijdstip van de betaling beslissend is. Uit de door het hof vastgestelde feiten kan niet anders worden afgeleid dan dat de werkgever vanwege de tussen hem en de belanghebbende bestaande dienstbetrekking het bedrag van € 394.914 heeft betaald als vergoeding van belastingschade. De werkgever heeft ten onrechte aangenomen dat over de vergoeding van immateriële schade loonbelasting verschuldigd was. Daaruit volgt dat de betaling van dit bedrag, ofschoon onverschuldigd, haar grond vindt in de dienstbetrekking.

Het beroep in cassatie is ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022348, 21/01599 | 10-03-2022

Reacties (0)

Plaats een reactie