Kort geding over UBO-register

De vierde Europese anti-witwasrichtlijn verplicht de lidstaten tot de invoering van een openbaar register van uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owners, afgekort UBO’s) van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Informatie over UBO’s moet toegankelijk zijn voor de bevoegde autoriteiten, de financiële inlichtingen eenheden en meldingsplichtige entiteiten. In de vijfde Europese anti-witwasrichtlijn is bepaald dat informatie over UBO’s verplicht openbaar toegankelijk is. Iedereen heeft toegang tot de naam, geboortemaand en -jaar, woonstaat, nationaliteit en aard en omvang van het door de UBO gehouden economisch belang. Wel kan om gedeeltelijke afscherming van de openbaar toegankelijke UBO-informatie worden verzocht.

Nederland heeft aan de verplichtingen uit de richtlijnen voldaan door de invoering van een UBO-register. De implementatiewet heeft de Handelsregisterwet 2007, het Handelsregisterbesluit 2008 en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme gewijzigd. Deze wet is op 27 september 2020 van kracht geworden. In het Handelsregister wordt opgenomen wie de UBO’s zijn van vennootschappen of andere juridische entiteiten. In het UBO-register worden de volgende gegevens opgenomen:

  • het burgerservicenummer of een buitenlands fiscaal identificatienummer van de UBO;
  • de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de UBO;
  • de geboortedag, de geboorteplaats, het geboorteland en het woonadres van de UBO; en
  • de aard en omvang van het door de UBO gehouden economisch belang.

Afschriften van identiteitsbewijzen en van de documenten, waaruit de aard en omvang van het gehouden belang blijken, moeten in het UBO-register worden gedeponeerd.

De rechtbank Den Haag heeft in een kort geding geoordeeld dat Nederland met de invoering van het UBO-register voldoet aan de verplichtingen van de Europese richtlijnen. De rechtbank heeft de vordering om de verplichting tot het registreren van persoonsgegevens van UBO’s en de openbare toegankelijkheid in verband met schending van de privacy buiten werking te stellen afgewezen. Volgens de rechtbank kan de Nederlandse staat niet in de positie worden gebracht waarin de staat handelt in strijd met een geldende richtlijn. Het oordeel over de rechtmatigheid van een Europese richtlijn is voorbehouden aan het Hof van Justitie EU. Tot op heden heeft het Hof van Justitie EU zich niet over de rechtmatigheid van het openbare UBO-register uitgesproken. Daarom heeft de rechtbank niet de mogelijkheid om de rechtmatigheid van (onderdelen van) de Nederlandse implementatiewetgeving te toetsen. De rechtbank erkent dat bij de totstandkoming van de richtlijnen kritiek over onnodige inbreuken op de privacy is genegeerd. Dat kan aanleiding zijn voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. De rechtbank ziet daarvan af, omdat een Luxemburgse rechter dergelijke vragen al heeft voorgelegd. Een beantwoording van deze vragen van het Hof van Justitie EU is er nog niet.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20212457, C/09/604682 / KG ZA 20-1232 | 17-03-2021

Reacties (0)

Plaats een reactie